Spanje kent een rijke geschiedenis en gaat ver terug in de Middeleeuwen. Echter gaan we dit niet allemaal bespreken en beginnen we bij het punt dat er een belangrijke verandering is opgetreden in de Spaanse geschiedenis. In 1975 werd er een einde gemaakt aan de dictatuur. Onder leiding van koning Juan Carlos werd Spanje een parlementaire democratie. Door de nieuwe grondwet in 1978 werd Spanje officieel een parlementaire democratie. De verkiezingen in 1979 werden gewonnen door de partij van Juárez. Dit leidde ertoe dat Catalonië en Baskenland autonoom werden, gevolgd door alle andere regio's. Echter wilde Baskenland meer en begon met aanslagen, ook het leger had hierin zijn rol. In 1981 volgende er een militaire staatsgreep, dit bleef echter maar bij een poging. Deze poging mislukte doordat de koning zich krachtig verzette tegen de staatsgreep (Landenweb, 2014).
Na een referendum in 1982 trad Spanje toe tot de NAVO en in 1986 tot de Europese Gemeenschap. Vervolgens vonden in 1992 de Olympische Spelen plaats in Barcelona. Verschillende evenementen hebben ervoor gezorgd dat de Baskische bevolking de rug keerde tegen de terreurorganisatie. Echter kreeg de regering het ondertussen steeds moeilijker, mede door de financiële en politieke schandalen. De regering zou het alleen redden als ze steun kregen van de Baskische en Catalaanse nationalisten. De regering moest in ruil voor deze steun ingaan op de wensen van de nationalisten, die meer autonomie eisten (Landenweb, 2014).
Vervolgens maken we een grote sprong naar het jaar 2009. Het jaar waarin Zapatero nog steeds aan de leiding is, sinds de verkiezingen in 2004. In het jaar 2009 wordt Spanje zwaar getroffen door de economische crisis, het land raakt sinds 1993 weer voor het eerst in recessie. Als gevolg van deze crisis blijft de werkloosheid stijgen, in maart 2009 is dit aantal tot een recordhoogte van 17,4% gestegen. Deze werkloosheid blijft echter stijgen en in 2010 wordt een percentage bereikt van boven de 20%. De regering zal bezuinigingen moeten doorvoeren om van de recessie af te komen. Echter veroorzaakten deze bezuinigingen verschillende stakingen en sociale onlusten (Landenweb, 2014).
In 2011 wint de conservatieve partij, echter blijft de werkloosheid stijgen. In het jaar 2012 loopt het percentage zelfs op tot 25%. De regering ziet in dat het zo niet langer kan en roept hulp in van de Europese Unie. In het najaar van 2012 slaat de bankencrisis echter hard toe en worden er maatregelen genomen op verzoek van de Europese Unie. Dit betekend echter niet dat het beter gaat met Spanje, in tegendeel zelfs. In 2013 krijgt Spanje te maken met corruptieschandalen waarbij het Koninklijk Huis betrokken is. Gelukkig is er licht aan het eind van de tunnel en aan het eind van 2013 is er een lichte groei te zien (Landenweb, 2014).
Tegenwoordig is Spanje een parlementaire monarchie met een ministeriële verantwoordelijkheid. Dit betekend dat de uitvoerende macht bij het kabinet ligt. Dit kabinet wordt benoemd door de koning.
Het parlement bestaat uit twee kamers: de Kamer van Afgevaardigden en de Senaat. Beide partijen zitten voor vier jaar en na vier jaar worden weer andere Kamerleden gekozen. In totaal telt de Kamer van Afgevaardigden 350 leden en het Senaat telt 264 leden. De Kamer heeft meer macht dan het Senaat. Wel hebben beide kamers het recht van initiatief en heeft de Senaat het terugzendrecht, hierbij heeft de Kamer echter wel het laatste woord.
De Senaat heeft hiernaast nog enkele specifieke bevoegdheden bij het aanstellen van rechters en het heeft een toezichthoudende functie op het regionaal bestuur. In Spanje komt het vaak voor dat elke regio een eigen parlement en bestuur heeft. Sommige regio's hebben zelfs hun eigen financiële middelen, een eigen cultuur en een eigen taal (Europa nu, 2014).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten